Inleiding
De onroerendezaakbelastingen (OZB) wordt geheven op grond van artikel 220 van de Gemeentewet. Er worden twee soorten belastingen geheven:
- een eigenarenbelasting van de eigenaren van woningen en van niet-woningen;
- een gebruikersbelasting van de gebruikers van niet woningen.
Bij niet-woningen met woondelen (zoals een boerderij of een winkelpand met bovenwoning) wordt voor de gebruikersbelasting de waarde van die woondelen buiten beschouwing gelaten.
Grondslag voor de OZB is de waarde op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet Woz). Deze waarde wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld.
Beleid
Er bestaat een relatie tussen de OZB en de algemene uitkering uit het gemeentefonds. De verdeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds over gemeenten is geregeld in de Financiële Verhoudingswet. De verdeelmaatstaven houden rekening met verschillen in kosten en ook met verschillen in belastingcapaciteit. De belastingcapaciteit wordt afgeleid van de waarde van onroerende zaken. Gemeenten met veel waardevolle onroerende zaken ontvangen een lagere uitkering dan gemeenten met minder waardevolle onroerende zaken. Van de waarde van woningen wordt 80% meegerekend, van de waarde van niet-woningen 70%. Hierop worden de zogenaamde rekentarieven toegepast. Deze rekentarieven zijn afgeleid van de gemiddelde OZB-tarieven van alle gemeenten. Het zo berekende bedrag wordt gekort op de algemene uitkering van de gemeente. Het werkelijke OZB-tarief dat de gemeente hanteert heeft geen effect op deze aftrekpost.